Mijn voorvader Cornelis Jongkees was veldwachter op het eiland Urk, midden in de Zuiderzee, aan het begin van de twintigste eeuw. Het kleine visserseilandje kreeg in 1909 bezoek van een Russische prins die zei op zoek te zijn naar rust. Dat pakte anders uit.
Als veldwachter op het visserseiland Urk in 1909 zal hij het gemiddeld niet zo spannend gevonden hebben, mijn betovergrootvader Cornelis Jongkees. De eilanders waren een groot deel van het jaar druk met vissen, vis verwerken en zorgen dat er genoeg eten was voor het winterseizoen. In de winter werd het vaak wat drukker qua handhaving. Honderden jonge mannen keerden terug op het eiland en verveelden zich na een tijdje stierlijk. Kattenkwaad en hier en daar een opstootje kwamen voor. Verder was er soms een brand, of een ongeluk.
In 1909 was Urk de eerste paar maanden ingevroren, wat varen onmogelijk maakte. Met de ijsvlet haalden mannen de post en de vracht op van het vasteland, moeilijke en gevaarlijke tochten, die gelukkig rond maart niet meer nodig waren. Het was april toen de eentonigheid van het eilandleven doorbroken werd: een Russische prins verbleef een tijdje op Urk.
Rond de dorpspompen is er vast veel over gepraat. Het kan niet anders dan dat Jongkees er tijdens surveillance ook over gehoord heeft. Er logeerde een prins bij bottervisser Hendrik Visser, dat was wat. De visserman had met zijn boot in Scheveningen gelegen en had daar een Engelssprekende jongeman ontmoet. Af en toe probeerde de vloeiend Engels sprekende man Nederlands te praten, met horten en stoten, maar hij leek het erg moeilijk te vinden. De twee mannen raakten aan de praat en bevriend. De buitenlander noemde zichzelf Greven Rouboffsky. In de kranten werd gezegd dat hij verteld had dat hij een rijke Australische herenboer was, of een Russische prins. Hij droeg op een archieffoto wat excentrieke kleding: een gestreept hemd met een gestreept colbert erover en een gouden dasspeld. Alles aan hem ademde rijkdom.
Rouboffsky vroeg Visser vaak om wat klusjes voor hem te doen en gaf hem dan een fooi van een gulden of meer bovenop het afgesproken bedrag. De huidige koopkracht van die gulden zou nu elf euro zijn. Niet zo gek dus dat Visser zijn verhalen over wereldreizen en grote Australische farms die hij verkocht zou hebben geloofde.
In Scheveningen trok Rouboffsky reguliere visserskleding aan, ging met de andere vissers om. Hij vroeg aan Hendrik Visser en andere Urkers ook of hij misschien ook eens hun klederdracht aan mocht, waarna ze met allen uit gingen in Den Haag.
Het contact verwaterde toen Visser klaar was met vissen rond Scheveningen. Maanden later ontving de Urker een brief vanuit het buitenland. Rouboffsky was in Amerika geweest en nu in Engeland, maar wilde weer naar Nederland komen en een bezoek aan Urk stond hem wel aan. Kon Visser hem helpen aan een plek om te slapen, aan een lift met de botter van en naar het vaste land? Hij beloofde natuurlijk hem royaal te betalen voor zijn diensten. Prima, zei Visser, komt in orde.
Argwaan
Eenmaal op Urk trok Rouboffsky klederdracht aan en deed zich voor als bescheiden, een beetje verlegen man, die op Urk kwam om te ontspannen, om te ontsnappen aan zijn drukke bestaan. Hij kwam meerdere keren op het eiland en bleef er dan een paar dagen, soms langer. Veldwachter Jongkees kreeg op een gegeven moment lichte argwaan en probeerde meerdere keren een gesprek met de prins aan te knopen. Rouboffsky had Visser verteld dat hij aversie had tegen politie, en dat hij niet met Jongkees wilde praten. Zo kon hij een vragenvuur met de handhaver voorkomen. Jongkees zou het er niet bij laten zitten.
In werkelijkheid hadden de Urkers geen prins op hun eiland, maar de zoon van een hotelhouder uit Gelderland.
Zijn echte naam was Gustav Johannes Riesener, 22 jaar. In 1908 begonnen de moeilijkheden voor familie Riesener, eigenaren van het Arnhemse vooraanstaande hotel Bellevue, toen bleek dat ze verlies maakten en het hotel plotseling afbrandde. De vader van Riesener kreeg in november ook nog eens een tramongeluk. Het werd tijd dat Gustav ging verdienen. Hij stapte op de boot naar Amerika. Een trip naar New York kostte niet alleen een anderhalve maand van zijn leven, maar ook een lieve duit. Rond die tijd was een kaartje op een stoomboot ongeveer 30 dollar, wat weinig lijkt, maar als je dat verrekent naar huidige tarieven is het 830 dollar.
Toneelknecht
Zijn moeder Elisabeth en zijn broer Emil waren hem achterna gereisd naar New York, maar waren later weer naar Nederland teruggekomen. Van Rieseners plan, kelner worden, was niets terecht gekomen. Dus dan maar plan B, hij werd toneelknecht of kamerheer van een rijzende ster: Arnold Daly. Acteur en producer Arnold Daly was een bekend gezicht op de podia van de schouwburgen in New York en London in het eerste decennium van de twintigste eeuw. Vanaf 1914 zou hij ook een bekende acteur in de stomme films worden, waar hij een politiedetective speelde in de Pearl White serie. Het was geen bijzonder glamoureuze baan voor Riesener, want een toneelknecht zouden we nu een persoonlijk assistent noemen. Zijn taken moeten onder andere het ophalen van kleding en rekwisieten zijn geweest. Hij verdiende 15 dollar per week. Al snel werd Riesener ontevreden. Daly behandelde hem niet zoals hij het zou willen.
Schatrijk en op de vlucht
Gustav vertrok met Daly mee naar Londen, waar de acteur en producer een nieuw toneelstuk aan het voorbereiden was. In december van 1909 zou dat in première gaan. Op een dag was Riesener het zat. Hij voelde zich beschimpt door Daly. Als toneelknecht had hij toegang tot de persoonlijke spullen van Daly en het was hem opgevallen dat Daly veel waardevolle spullen had. Hij greep een gouden horloge met ketting, een gouden sigarettenkoker, een gouden sigarenknipper, een aantal parels, een chequeboekje en nog wat andere zaken en vertrok. Niet alleen uit Londen, maar ook het Groot-Brittannië, terug naar het vasteland van Europa.
Riesener was nu in theorie schatrijk, maar ook op de vlucht. Dan reis je naar een exotisch buitenland, toch? Een mooi eiland, een warm strand? Riesener koos een andere route en dook onder op Urk. Hij ging zelfs mee als extra bemanningslid op een haringbotter. Een andere keer nam hij vanaf Urk de postboot de Minister Havelaar naar Kampen, waarna hij in Zwolle één van de reischeques die hij had gestolen inwisselde voor geld. Hetzelfde deed hij in Amsterdam en Rotterdam.
Toverstaf
Reischeques moesten twee keer getekend worden, beide keren in het bijzijn van een bankmedewerker. Daarom werden ze gezien als bijzonder veilig. Fraude met een reiswissel, zoals de cheques toen genoemd werden, dat was bijna onmogelijk. Als je de cheques kocht, moest je ze ter plekke tekenen, in de linker bovenhoek. En als je ze wilde innen, of er iets meer wilde betalen, moest je de achterkant tekenen. Riesener had goed geoefend, de handtekeningen waren niet van die van Daly te onderscheiden.
Met de verzilvering ging hij onder andere naar Parijs, schreven de kranten later. Hij vertelde her en der weer dat hij een Russische prins was en dat bleek te werken als een toverstaf: iedereen vertrouwde erop dat hij de waarheid vertelde en behandelde hem als een hoge heer. Zo ook in Enkhuizen, waar hij twee keer in een hotel bij de haven overnachtte.
Charade
De tijd begon echter te dringen. Riesener bleek toch niet zo veilig te zijn als hij wellicht dacht, de politie kreeg argwaan. Rond 12 april was hij naar Urk gekomen. Na tien dagen nam hij de boot naar het vasteland. Om een roeibootje te kopen, had hij op het eiland verteld. Een chauffeur bracht hem niet veel later, op zaterdag 24 april, met de auto van Amsterdam naar Enkhuizen, waar hij de anderhalf uur durende tocht met de veerboot zou maken. Ze misten de boot, wat ongelukkig was. Maar Riesener wist een oplossing. Hij stuurde en telegram naar ‘oom’ Visser, of hij zijn ‘neef’ op wilde komen halen. Hij zou in het Enkhuizense hotel wachten.
Dat was om half één ’s middags. Wat hij niet wist was dat de door hem in Amsterdam ingewisselde cheque herkend was als nep en dat de Amsterdamse politie een tip had gekregen dat de overtreder in Enkhuizen zou zijn. Voordat Visser met zijn botter naar Enkhuizen kon komen had de politie pseudo-prins Rouboffsky in de boeien geslagen. Die hield echter een deel van zijn oplichtingsverhaal vol: hij sprak geen Nederlands en zei dat hij Arnold Daly was. Zelfs op het politiebureau bleef hij in vloeiend Engels ontkennen. Totdat, na volgens de politie veel te lange tijd, het kwartje viel: hij was gepakt, zijn charade was uitgevonden. Hij bekende.
Geladen revolver
Wat bezielde hem om naar Urk te gaan? Het arme vissersdorp stond bekend om zijn hechte gemeenschap en voor vreemdelingen ware ze op hun hoede. Riesener had ze bij de neus genomen. Hij was joviaal geweest en sympathiek. Was sjiek gekleed. Dat hij met een geladen revolver liep wisten ze uiteraard niet, anders hadden ze hem niet verwelkomd in hun midden. De aanwezigheid van het wapen wees erop dat de pseudo-prins het wellicht heet onder voeten werd.
De Urker veldwachters Jongkees en Van der Meijden hadden terwijl ‘de prins’ in Enkhuizen was zijn op Urk gebleven koffer al doorzocht. ‘Het nieuws van de dag’ speculeerde later dat de burgemeester van Urk het gedrag van de bezoeker misschien verdacht had gevonden, een andere krant dacht dat de veldwachter meer wilde weten. Hoe dan ook hadden ze een huiszoeking gedaan en hun vermoedens werden bevestigd.
Ze vonden dassen bezet met diamanten en andere juwelen, maar het meest waardevol waren de brieven die in zijn bagage zaten. Jongkees en Van der Meijden hadden belangrijk bewijsmateriaal gevonden. Ze lazen dat Riesener niet alleen werkte, maar hulp had gekregen bij onder andere het verkopen van gestolen spullen. Zijn broer Emil, die eerder mee was gegaan naar Amerika, werd samen met diens vriendin opgepakt in Den Haag voor heling. Zo had Emil onder andere aan Gustav geschreven dat hij snel Urk moest verlaten en naar Zuid-Frankrijk moest gaan omdat het te gevaarlijk werd.
Vakantiekamer
Pas in juli van 1909 stond de oplichter voor de rechter. Het Openbaar Ministerie eiste 2,5 jaar cel voor het vervalsen van twee cheques. De andere vervalsingen waren niet ten laste gelegd, ondanks dat Daly naar Nederland gekomen was en getuigd had dat het nog maar zeventien cheques tellende boekje eigenlijk vijfentwintig stuks had moeten bevatten. Riesener moest naar de zogenaamde vakantiekamer komen, waar zaken behandeld worden die niet kunnen wachten tot na de zomervakantie. Vooral het feit dat Riesener had geprobeerd vast te houden aan zijn charade terwijl hij opgepakt was vond de openbaar aanklager, meester De Bruijn, een kwalijke zaak. Riesener leefde in een wereld van leugens en bedrog, betoogde hij. Dat hij charmant overkwam op Urk en in Scheveningen maakte hem juist zo gevaarlijk, want zou het dan niet gemakkelijk weer doen?
De rechter, die de dag erna met pensioen ging, woog de verklaringen van de vier getuigen, de bekentenis van Riesener en het betoog van De Bruijn en besloot tot een straf van twee jaar. Arnold Daly kreeg zeer waarschijnlijk de resterende juwelen terug.
In oktober 1911 mocht Riesener de Utrechtse gevangenis verlaten. Hij vertrok een decennium later weer naar Amerika en veranderde zijn naam in John Reasoner. Of de Urker Hendrik Visser nog iets van de beloofde betalingen heeft ontvangen is niet bekend.
Dit artikel is speciaal geschreven voor deze website en is tot stand gekomen met dank aan de online archieven van Delpher.nl, Ancestry.com, Myheritage.nl, openarch.nl, de boeken Urk in de twintigste eeuw en Urk uit de school geklapt.
Vind je mijn werk waardevol? Doneer dan een kopje koffie.
Het schrijven van een verhaal kost tijd, geld en expertise. Het onderzoeken van een historisch verhaal duurt lang. Kost geld. Is ook ontzettend leuk, dat ook, zeker weten. Net als het inrichten van een tentoonstelling ook plezier geeft én veel werk kost. Als je mijn werk waardevol vindt, zou je me heel blij maken met een kleine bijdrage. Want van plezier kan ik geen eten kopen.
Doneren kan al vanaf €1,50, da’s behoorlijk goedkoper dan een kopje thee in een restaurant!