BlogElba van de ZuiderzeeTaal

Hoe twee Fransen een Duitse zeppelin neerhaalden (en in een kamp op Urk belandden)

Pasfoto van Pierre Deramond, vliegenier in de Eerste Wereldoorlog

Dit is een uitgebreide versie van het avontuur dat de twee Fransen Deramond en Mandinaud in Nederland in Kamp Urk deed belanden. In het boek Duivelseiland lees je het hele verhaal rondom interneren, het interneringskamp op Urk en de ontvluchtingspogingen die de officieren ondernamen.


 

Het was 28 april 1916. De Eerste Wereldoorlog was in volle gang. In allerijl waren de eerste vliegeskaders opgezet in 1915. Vele vliegeniers lieten het leven bij luchtgevechten of door slechte vliegtuigen. Het was nu eenmaal een nieuwe manier van vechten, met een vliegtuig. Bij het Franse vliegeskader MF36 hadden ze geen idee dat die nacht twee van hun mannen gevaarlijk dicht bij de dood zouden komen. Maar het verhaal werd anders: Hoe twee Fransen een Duitse zeppelin neerhaalden (en in een kamp op eiland Urk belandden). 

Luitenant-vliegenier Pierre Deramond en commandant en piloot Maurice Mandinaud werkten als duo. Mandinaud leidde het Franse vliegescadrille MF36, Deramond was bij vluchten zijn observator, maar was sinds 20 maart ook bevoegd piloot. Het eskader telde enkele tientallen mensen en bestond onder meer uit piloten, waarnemers, monteurs. Deramond, afgestudeerd mijnbouwingenieur, was in het begin van de oorlog tijdens zijn tijd in de landmacht door een granaat gewond geraakt aan zijn been en had zich daarna ingeschreven voor de luchtmacht. Sinds juni 1915 maakte hij onderdeel uit van het eskader.

Kippenkooien

De 30-jarige Mandinaud gaf geen leiding van achter een bureau, maar ging regelmatig op missie, de lucht in. De piloten specialiseerden zich in verkenningsvluchten en het herkennen en fotograferen van vijandige doelen. In het geval van Deramond betekende dat dat hij voorin het open vliegtuig zat en met zijn camera treinsporen, waterwegen en vijandige munitiedepots in kaart bracht. De mannen deden dit vanuit hun basis in Nieuwpoort. Soms moesten ze bombarderen of kwam het tot een luchtgevecht, maar ze waren nadrukkelijk geen gevechts-eskader. Ze vlogen in Maurice Farman vliegtuigen en in het afgelopen jaar waren er veel verbeteringen doorgevoerd aan dat type vliegtuig. Zo was de motor geüpgraded van 80 naar 130 pk, wat vooral bij het klimmen en opstijgen veel scheelde. De ‘kippenkooien’ haalden gemakkelijk 130 kilometer per uur.

In de nacht, rond 2 uur, kreeg Deramond een telefoontje. Duitse zeppelins die bombardementen hadden uitgevoerd bij Engeland leken terug te komen over de regio Oostende, wat vlakbij was. Vijf stuks zouden het zijn. Elke seconde telde.

Geen tijd voor het bommenrek

Deramond repte zich naar Mandinaud, maakte hem wakker. De commandant op zijn beurt wekte de monteurs: zij moesten het vliegtuig klaar voor de start maken. De dubbeldekkervliegtuigen hadden nog geen verlichting, wat ervoor zorgde dat de vliegeskaders verschillende manieren moesten zoeken om in het donker veilig op te stijgen en te landen. De MF36 gebruikte een schijnwerper van de genie.

Niet veel later vertrokken de twee richting Oostende. Observator Deramond zat deze keer voorin met een klassiek geweer, maar hij had ook een Lewis machinegeweer en vier patronen. Er waren ook een dozijn Gaba raketten, die ze normaal gesproken gebruikten om obeservatieballonnen neer te halen. Ze hadden geen tijd gehad om het bommenrek onder het vliegtuig te monteren, dan zou de zeppelin alweer weg zijn, dus ze moesten het zonder doen.

Pikzwarte hemel

Ze speurden de pikzwarte nachthemel af, maar de zeppelins waren nergens te bekennen. Ze bleven in de regio vliegen. Het duurde maar.

Net toen ze overwogen terug te keren naar het landingsveld bij hun stelling, ontdekten ze door het binnensluipende daglicht de contouren van iets: dat zou een zeppelin kunnen zijn, het was een lange schaduw. Mandinaud gaf verheugd gas en probeerde op het pad van de zeppelin te komen. Het was inderdaad een luchtschip. Hij vloog op tweeduizend meter. De MF1186 van Mandinaud en Deramond steeg naar drieduizend om op een goede aanvalspositie te komen. Het leek alsof de bemanning van de zeppelin niks door had.

Op de grond hadden enkele mensen gezien dat er iets gaande was. De avond ervoor hadden ze de zeppelins die rond acht uur richting Engeland voeren al gesignaleerd en later zouden ooggetuigen de confrontatie tussen de MF1186 en de Duitse zeppelin in de kranten beschrijven.

Over de landing van Deramond en Mandinaud. De Tijd, 27 april 1916

Kilometers lang vuurgevecht

De Fransen waren bijna op hun gewenste hoogte toen het imposante luchtschip plots een dertig graden hoge stijging inzette. Ze waren toch gespot. Dit zou een gevecht worden in plaats van een aanval, beseften ze, en zij waren op dit moment nog boven de zeppelin waardoor zij een eerste keer uit konden halen naar de Duitsers. Ze naderden elkaar tot honderdvijftig meter, schatte Deramond en hij kon zien dat de zeppelin uitgerust was met twee machinegeweren.

Wat volgde was een kilometers lang vuurgevecht, waarbij Mandinaud moest zigzaggen om aan de kogels te ontsnappen, terwijl Deramond met alle macht probeerde de zeppelin neer te halen. Deramond was onder de indruk van de vliegkwaliteiten van Mandinaud. ‘Mijn commandant is een prima piloot en plaatste ons zeker tien keer in lijn met de zeppelin.’

Ze hoorden het tikken van munitie tegen hun vleugels en hun cabine. Deramond leunde uit het vliegtuig om Gaba raketten te kunnen lanceren en met zijn geweer kon hij Desvignes tracer kogels schieten, brandkogels die in het donker goed lieten zien wat het pad van de kogel was. Ze dachten dat de zeppelin geraakt was, maar zowel het luchtschip als hun eigen vliegtuig hielden vol.

Een grote zwarte rookpluim

Hun gevecht begon op zee, ten westen van Oostende, maar inmiddels waren ze net ten zuidoosten van Brugge, toen de zeppelin een snoekduik maakte richting de grond, met een grote zwarte rookpluim achter zich aan. Kijken of hun doel bereikt was zat er niet in want ze zaten ruim boven het door Duitsland bezette deel van België en nu de zeppelin en het vliegtuig niet meer vlak bij elkaar vlogen was er ruim baan voor de militairen op de grond om het afweergeschut te gebruiken. En dat deden ze!

Bij het opkomen van het morgenlicht was ook een flinke wind opgestoken. De westenwind zorgde ervoor dat het voor Mandinaud en Deramond moeilijk werd om hun flink beschadigde kist terug te kunnen vliegen naar Nieuwpoort. Dus zetten ze rond half vijf ‘s ochtends koers naar Zeeland, terwijl ze nog steeds onder vuur genomen werden. Het was puzzelen, want waar was de grens met Nederland precies? Dan zien ze de mond van de Schelde en Walcheren kwam in zicht. Boven Vlissingen werd er kort door het Nederlandse afweergeschut op ze geschoten, wellicht als waarschuwing, iets wat de mannen niet waarderen, want het moest voor de Nederlanders toch helder zijn dat hun vliegtuig in nood was?

De noodlanding was spannend, want ze hadden kunnen zien hoe hun landingsgestel geraakt en ontploft was, maar Mandinaud kreeg het voor elkaar. Deramond werd uit het vliegtuig geworpen. Dat leverde hem wonderbaarlijk genoeg alleen een schram op zijn hand op, dus snel hielp hij Mandinaud uit het vliegtuig en ze sprongen in een heg. Te laat, er waren al mensen onderweg naar het veld waarin ze geland waren.

75 kogelgaten

De Fransen werden naar de haven van Vlissingen gebracht, waar de Nederlandse commandant hen trakteerde op ontbijt. Daar waren ze erg in hun nopjes over. Daarna vroegen ze toestemming om hun vliegtuig te inspecteren. De Nederlandse luitenanten Deelen en Tapper, die hen bewaakten en naar het vliegtuig begeleidden, inventariseerden samen met de Fransen de schade. Zeker 75 kogelgaten telden ze, waarvan één in de benzinetank, en 30 granaatscherfsplinters.

Deramond en Mandinaud met de Nederlandse luitenanten Deelen en Tapper bij de beschadigde dubbeldekker. Bron: familiearchief Deramond

Na de tijd boden de luitenanten aan om een ritje door het Zeeuwse landschap te maken, gevolgd door een middagsnack. ‘Ze zijn erg tevreden over de joviale ontvangst hier te lande’, schreef De Tijd op 27 april 1916. De nacht zouden de Fransen doorbrengen in het Albion hotel, met luitenanten Deelen en Tapper voor hun kamerdeur, om te voorkomen dat ze weer naar Frankrijk zouden vertrekken.

Nederland was volgens het Vredesverdrag van 1907 verplicht om buitenlandse oorlogvoerende militairen te interneren en dat lot stond de twee Fransen ook te wachten. Deramond en Mandinaud hadden genoeg verhalen gehoord en gelezen over de interneringskampen. Het was niet fraai om daar in te zitten. Ze waren dan ook geenszins van plan om in Nederland te blijven. Hoe ze uit het land zouden komen, dat wisten ze nog niet precies.

Eerder die middag had de fotograaf foto’s gebracht van de inspectie van de Maurice Farman. Een handvol nieuwsgierige mannen had zich bij hen gevoegd. Onder hen een Belgische vluchteling die op een zeker moment Deramond toefluisterde dat als ze wilden ontsnappen, ze om middernacht op moesten letten. Dat bood perspectief.

Langs de regenpijp

Rond middernacht zaten Deramond en Mandinaud klaar. Wat had de Belg gepland? Ze hadden hun uniformen in het bed gelegd, zodat het leek dat ze sliepen, maar zelf stonden ze bij het raam en tuurden naar buiten. Rond elf uur meldde een Belg zich bij de wacht aan de voorkant van het hotel. De man knoopte een praatje aan en gedurende het gesprek deed hij telkens een paar stappen opzij. De wacht, die het blijkbaar een leuk gesprek vond, volgde. Totdat hij uit het beeld verdween.

Zodra de kust veilig was klom eerst Deramond en daarna Mandinaud uit het raam. Ze lieten zich langs de regenpijp zakken en sprongen het laatste stuk op de grond.

Maar Mandinaud struikelde en liep tegen een voorbijganger aan die, verbluft, de bewaking waarschuwde.

Ze moesten rennen. Een poging om een Belgische booteigenaar zover te krijgen hen te verstoppen ten spijt, werden ze binnen een uur na hun ontsnappingspoging weer gepakt.

De stadsgevangenis was hun nieuws overnachtingsplek. De volgende ochtend verwelkomden Deelen en Tapper hen met de boodschap dat ze op reis zouden gaan.

De eerste stop was Den Haag, waar ze zouden gaan dineren bij de Franse attaché Depres. Hun uniformen waren echter beschadigd en ze hadden uiteraard geen reservekleren mee. Ze kregen toestemming om te gaan winkelen, áls ze hun erewoord zouden geven om niet te ontsnappen. Dat deden ze wel. Een werknemer van Depres begeleidde hen naar een winkel, naar de kapper en naar een badhuis, zodat ze opgeknapt en in burgerkleding aan het diner met Depres en zijn vrouw konden verschijnen. Het was voor het eerst in twee jaar dat ze burgerkleding droegen.

Ze aten met de attaché, een sjiek diner in nieuwe kleren. Een bijzondere situatie voor mannen die onderweg zijn naar een interneringskamp. Het diner was erg plezierig, noteerde Deramond, ‘met een excellente sfeer’. Gebonden aan hun erewoord mochten ze de nacht in een ‘kwaliteitshotel’ doorbrengen. Luitenanten Tapper en Deelen stonden de volgende ochtend op het afgesproken moment klaar om de Fransen naar Enkhuizen te brengen. Ze reden door kleurrijke bloemenvelden: het was een prachtige rit.

Het idee dat ze naar het beruchte interneringskamp op het eiland Urk zouden gaan daarentegen, daar bibberden ze van.

Hoe het Deramond en Mandinaud op Urk verder vergaat lees je in Duivelseiland – een interneringskamp, het eiland Urk en de Eerste Wereldoorlog.

 

Meer Duivelseiland

 


Vind je mijn werk waardevol? Doneer dan een kopje koffie. 

Het schrijven van een verhaal kost tijd, geld en expertise. Het onderzoeken van een historisch verhaal duurt lang. Kost geld. Is ook ontzettend leuk, dat ook, zeker weten. Net als het inrichten van een tentoonstelling ook plezier geeft én veel werk kost. Als je mijn werk waardevol vindt, zou je me heel blij maken met een kleine bijdrage. Want van plezier kan ik geen eten kopen.

Doneren kan al vanaf €1,50, da’s behoorlijk goedkoper dan een kopje thee in een restaurant!

Mijn gekozen donatie € -